Het gilde Broederschap van Onser Liever Vrouwe is van oorsprong een kerkelijke broederschap. Een broederschap kenmerkt zich door de aanwezigheid van een gezamelijk doel, een centrale kas met verplichte bijdragen van elk lid, binding aan de religie, grote aandacht voor de afgestorvenen en regelmatige teermalen.

Deze broedergilden zijn zelfstandig, maar ondergeschikt aan de overheid. De term gildenbroeder wijst erop dat de eigen broederschap (eedgenoten) wordt beschermd met uitsluiting van anderen; men moet allereerst elkaar helpen en bijstaan. Broederschap is een vorm van zich handhaven.

De eerste religieuze broederschappen vormden zich al in de 11e eeuw in noord Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. De Lieve Vrouwe Broederschappen zijn hiervan het oudst; zij zijn een reactie op allerlei kettereijen aangaande de Mariaverering.

Gildebroederschappen zijn ouder dan de schuttersgilden die aan het eind van de 13e eeuw, na de Kruistochten, ontstaan.

Door gewijzigde tijdsomstandigheden en opvattingen ontstaan eind 15e eeuw nieuwe schuttersgilden uit kerkelijke broederschappen. Er onstaat een mentaliteitsverandering ten gevolge van wantoestanden in de heilige Roomse kerk. De gewone mensen worden meer zelfbewust, ontdekken de eigene van de mens en de schoonheid van het menselijk lichaam. Veel religieuze broederschappen zwaaien wat om en gaan zich ook bezighouden met vermaak en ontspanning, ze schaffen wapens aan, gaan schietwedstrijden houden en naar de vogel schieten, zoals ook schuttersgilden dat doen. Er zijn dan ook broederschappen die zich dan ook verenigen met zo’n schuttersgilde.

Het Broederschap van Onser Liever Vrouwe is verbonden aan de kerk van Oirschot.

 

Historisch Overzicht

1463 Ontstaan van het gilde Broederschap van Onser Liever vrouwe, verbonden aan de R.K. kerk van Oirschot.

1934 Het gilde gaat schieten en sluit zich aan bij andere schuttersgilden.

1940 – 1945 In de Tweede Wereldoorlog mogen de gilden niet naar buiten treden. Zilver en wapens werden verstopt.

 

Caert

Een bijzonder belangrijk stuk is voor ieder gilde de caert, een document dat we nu stichtingsakte zouden noemen. Deze caert wordt verleent door de grondheer die het gilde erkent en bevestigt, terwijl het gilde een verklaring van ondergeschiktheid aflegt. Meestal wordt ook het doel omschreven. In een aantal artikelen wordt vastgelegd waaraan men zich heeft te houden: rechten en plichten van het gilde tegenover de heer, het bestuur, de broederplichten en het onderlinge gedrag, financiële bepalingen (boeten, trouwgeld, doodschuld, e.d.) en allerlei regelingen betreffende schieten, koningen en keizers, teerdagen, zielmissen, altaren, begraven, vaandel en trom.

 

Een vendeldemonstratie op onze ‘vlooienmarkt’.